Ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn voor de Nederlandse zoetwatervissen referenties en maatlatten ontwikkeld. Deze worden gebruikt voor het waterbeheer en zijn daarmee bepalend voor de ontwikkeling van zowel de visstanden als de toekomstige sportvisserijmogelijkheden. Reden voor Sportvisserij Nederland om de visreferenties, –maatlatten én -doelstellingen kritisch tegen het licht te laten houden.
Foto: Het ideaalbeeld voor sloten: meer dan 50 % bedekking met waterplanten.
Vis speelt een belangrijke rol in het waterbeheer. De aanwezige visstand in een water zegt immers veel over de ecologische kwaliteit van het betreffende water. In de Kaderrichtlijn Water (KRW) vormt de visstand -naast macrofauna, flora en algen- een van de belangrijkste biologische kwaliteitskenmerken.
Zeelt en kroeskarpers zijn voor de KRW belangrijke doelsoorten.
Voor vis zijn inmiddels referenties ontwikkeld. Van deze referenties zijn maatlatten afgeleid. De maatlatten zijn de concrete KRW doelstellingen voor de visstand. De sport- en beroepsvisserij dienen in hun visserijbeheer rekening te houden met deze doelstellingen. Het is voor de visserijsector daarom van belang dat de doelstellingen en de daaruit voorkomende maatregelen realistisch en uitvoerbaar zijn. Sportvisserij Nederland heeft mede dankzij een jarenlange onderzoekservaring de nodige deskundigheid op het gebied van praktijkgericht visserij- en visstandbeheer opgebouwd.
De organisatie is echter niet of nauwelijks betrokken geweest bij de totstandkoming van de referenties, maatlatten en de daaruit afgeleide visdoelen. Wel komen de veldonderzoekers van Sportvisserij Nederland steeds meer situaties tegen waarbij de indruk ontstaat dat de huidige visdoelstellingen niet realistisch dan wel niet haalbaar zijn tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Dat geldt zowel voor de natuurlijke plassen en meren als voor de meer kunstmatige sloten en kanalen.
De snoek verdient in de KRW veel meer aandacht. De levenscyclus van de snoek kan veel vertellen over de waterkwaliteit.
Het bovenstaande is voor Sportvisserij Nederland aanleiding geweest om het advies- en ingenieursbureau Tauw een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de bestaande referenties, maatlatten en daaruit voortkomende doelen voor vissen. Doel hiervan was om bouwstenen aan te dragen voor de landelijke evaluatie van KRW-maatlatten voor vis, die in 2010 plaatsvindt en wordt in 2011 afgerond.
Verkeerde referenties voor plassen en meren
Uit het onderzoek van Tauw komt naar voren dat de gebruikte referenties voor het vaststellen van de maatlatten niet realistisch zijn voor het merendeel van de Nederlandse plassen en meren en niet zouden moeten worden gebruikt voor het afleiden van visdoelen. Kort samengevat komt het er op neer dat de gebruikte buitenlandse referentiewateren veel te afwijkend zijn voor het overgrote deel van de Nederlandse plassen en meren.
Deze wateren, die volgens de KRW systematiek onder het gebufferde M-type (zie hieronder) vallen zijn in de meeste gevallen door toedoen van de mens ontstaan. Hoewel ze als natuurlijke watertypen worden beschouwd zijn ze in feite kunstmatig. Als referentie voor deze wateren is echter uitgegaan van natuurlijke buitenlandse wateren uit de Donaudelta en enkele diepe plassen in Polen en Rusland. Wateren die worden gekenmerkt door een grote mate van peildynamiek, een zeer groot percentage aan moerasvegetatie, diverse verlandingsstadia en periodiek optredende overstromingen van het aanliggende land. En juist dynamische, natuurlijke omstandigheden zijn bepalend voor de gekozen referenties voor visstanden.
Afbakening watertypen
Het onderzoek van Tauw is uitgevoerd voor de onderstaande wateren die in de KRW –typering onder het M-type vallen.
Code | Omschrijving |
M3 | Gebufferde (regionale) kanalen |
M6 | Grote ondiepe kanalen a. zonder scheepvaart / b. met scheepvaart |
M7 | Grote diepe kanalen a. zonder scheepvaart / b. met scheepvaart |
M8 | Gebufferde laagveensloten |
M10 | Laagveen vaarten en kanalen |
M14 | Grote ondiepe gebufferde plassen |
M25 | Ondiepe laagveenplassen |
M27 | Matig grote ondiepe laagveenplassen |
Vreemde visgemeenschappen
In het rapport van Tauw worden kanttekeningen gezet bij de visgemeenschappen die -op basis van de buitenlandse referenties- zijn uitgewerkt voor toepassing in de KRW-maatlatten. Deze visgemeenschappen, die in de praktijk de na te streven KRW-visdoelstellingen vormen, sluiten vaak niet aan bij de Nederlandse situatie. Dat gaat vooral op voor het ‘baars-blankvoorn type’, het ‘zeelt-kroeskarper’ type en het ‘snoek-ruisvoorn type’, drie visgemeenschappen die volgens de Nederlandse invulling van de KRW zouden moeten voorkomen in de meeste Nerderlandse ondiepe plassen en meren.
De 5 karakteristieke visgemeenschappen voor ondiepe, stilstaande wateren
Volgens de auteurs is het baars-blankvoorn type kenmerkend voor het open water van voedselarme, niet gebufferde, overwegend diepe meren en veronderstelt dat meer dan 30 % van de visstand bestaat uit baars en blankvoorn. Het overgrote deel van onze meren is echter van nature voedselrijk en gebufferd. De visvoedselomstandigheden zijn daardoor totaal niet geschikt voor de gewenste dominantie van baars en blankvoorn. Verder staat vast dat dit type visgemeenschap in Nederland uitsluitend voorkomt in niet-gebufferde voedselarme wateren.
Het zeelt-kroeskarper type en het snoek–ruisvoorn type zijn visgemeenschappen die uit een groot aandeel plantenminnende en zuurstoftolerantie vissoorten (vissen die bestand zijn tegen lage zuurstofgehaltes) bestaan. Beide visgemeenschappen worden gekenmerkt door visstanden zoals zeelt, kroeskarper en grote modderkruiper die het overgrote deel van de biomassa uitmaken. Het biomassa-aandeel van de zuurstoftolerante soorten moet volgens de maatlat zelfs groter zijn dan die van brasem.
Brasem wordt nog steeds neergezet als ongewenste diersoort.
Dit is alleen denkbaar in ondiepe wateren die regelmatig buiten hun oevers treden en waar de overstromingsvlaktes -die wat betreft oppervlakte minstens zo groot moeten zijn als het meer zelf- dicht begroeid zijn met riet en andere moerasvegetatie. Volgens het onderzoek van Tauw een situatie die in Nederland niet voorkomt noch in de toekomst zal voorkomen.
Dichtgegroeide sloten en kanalen
Het onderzoek van Tauw levert ook stevige kritiek op de visdoelen voor de sterk veranderde en kunstmatige wateren, lees sloten en kanalen. Belangrijkste punt van kritiek is ook hier weer het gebruikte, niet realistische referentiebeeld van buitenlandse wateren waarin sprake is van grote overstromingsvlakten en/of diepe, voedselarme omstandigheden. Het gevolg hiervan is dat bijvoorbeeld in kunstmatige kanalen zonder scheepvaart een dichtheid van meer dan 45 % aan waterplantminnende soorten wordt nagestreefd.
De gewenste visstand kan alleen voorkomen in volledig dichtgegroeide wateren.
In sloten dient dit percentage zelfs boven de 80 % te liggen. In de praktijk betekent dit dat de waterbeheerder moet streven naar wateren met een bedekkingspercentage waterplanten tussen de 50 en 90 %, met name bestaand uit moeras- en oevervegetatie. Voor het Nederlandse waterbeheer lijkt hiermee sprake van een onhaalbaar en daarom onrealistisch wensbeeld.
Maatschappelijk draagvlak en hoge kosten
De conclusies uit het rapport zijn stellig, maar breed onderbouwd. Vaststaat dat de gebruikte referenties niet goed aansluiten bij de Nederlandse situatie. De daarop geënte visdoelen voor de KRW zijn mede daardoor niet realistisch zijn en vaak niet te verenigen met het vigerende waterbeheer. Hoewel het in het onderzoeksrapport niet wordt genoemd zullen de gewenste KRW doelen zoals ze nu zijn geformuleerd alleen tegen zeer hoge kosten –en dan nog in beperkte mate- kunnen worden gerealiseerd, laat staan dat er maatschappelijk draagvlak voor zal bestaan. Op volledig dichtgegroeide wateren die regelmatig buiten hun oevers treden zit immers niemand te wachten.
Pragmatisch buitenland
Aangezien de KRW een samenhangend Europees waterbeleid en daarop gebaseerd uitvoerbaar waterbeheer nastreeft, is het natuurlijk interessant om het Nederlandse ‘visdeel’ te vergelijken met de andere Europese landen. In het rapport van Tauw is hier ook aandacht aan besteed. Wat in het oog springt is dat de lidstaten afzonderlijk het wiel zijn gaan uitvinden.
Opmerkelijk is dat Nederland als enige land referenties gebruikt die afkomstig zijn uit het buitenland. Veruit de meeste landen gaan veel pragmatischer met vis om en kijken als basis voor het vaststellen van natuurlijke referenties naar hun ‘beste’ meren. Ook zijn er tussen de lidstaten grote verschillen tussen de bemonsteringsmethoden en de daarop gebaseerde beoordelingsmethodieken. Een eenduidig Europees KRW beleid inzake vis is daarmee nog ver weg. Wellicht geeft de zogeheten ‘intercallibratie’ van KRW-maatlatten en –doelen –in feite een vergelijking en afstemming van methodes die worden gebruikt in de verschillende EU-landen hier meer richting aan.
Aanbevelingen
In het rapport van Tauw worden verschillende aanbevelingen gedaan om tot meer realistische visdoelen te komen. In algemene zin geeft Tauw aan dat een aantal elementen uit de KRW-maatlatten kunnen worden heroverwogen. De gedane anbevelingen kunnen worden gebruikt als vertrekpunt voor de evaluatie van KRW-maatlaaten die in 2010 plaatsvindt. Een drietal aanbevelingen van Tauw springt in het oog. Zo wordt een pleidooi gehouden voor het gebruik van de aanwezige snoekstand als indicator voor de ecologische waterkwaliteit. Volgens de onderzoekers zegt met name de leeftijdopbouw van snoek veel over het wel en wee van ondiepe plassen en meren.
Omdat de baars-blankvoorn visgemeenschap in de gebufferde wateren nergens in Nederland wordt aangetroffen wordt voorgesteld deze niet meer te gebruiken en te vervangen door een meer logische en praktisch bruikbare visgemeenschap. Als laatste wordt tenslotte aanbevolen om bij sterk veranderde en kunstmatige wateren de afwezige of tegennatuurlijke peildynamiek en de versnippering van leefgebieden een nadrukkelijke plaats te geven in het formuleren en uitwerken van de visdoelen.
Herziening KRW-visdoelen
De conclusies en aanbevelingen uit het rapport van Tauw onderstrepen de noodzaak om de KRW-visdoelen te herzien. Waterschappen hebben behoefte aan doelen die haalbaar maar ook betaalbaar zijn. De KRW biedt hier zeker ruimte voor. In de praktijk sleutelen de meeste waterbeheerdes nu al aan aangepaste beoordelingen en maatlatten voor de eigen wateren. Dat zou veel beter kunnen gebeuren op basis van een transparante en meer geuniformeerde aanpak.
Sportvisserij Nederland acht het van belang in het vervolg daarbij de (sport)visserijsector meer bij te betrekken. Niet alleen vanwege de aanwezige expertise op het gebied van visserij, visstandbeheer en visecologie, maar ook om een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van realistische visdoelen die kunnen rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak. Dat laatste is overigens ook een KRW-doel; te weten het stimuleren van maatschappelijke organisaties en burgers bij het waterbeheer.
Het Tauw rapport ‘KRW-Maatlatten voor vis in ondiepe gebufferde wateren – bouwstenen voor de evaluatie van de referenties en maatlatten’ is te verkrijgen via Sportvisserij Nederland. Verder is het rapport hier terug te vinden.
Bron: Visionair 17, oktober 2010